vrijdag 2 maart 2012

Doe zo voort, en zie niet omme

Jarenlang probeerde ze mij erop voor te bereiden: haar dood.

Dat lukte slecht. Mijn oma, die ik sinds mijn puberteit bijna dagelijks belde of mailde - dood? Ik wilde er niet aan. 'Jawel lieveke, ik ben al zeventig jaar, ge moet dat onder ogen zien.' Ze werd vijfenzeventig, en tachtig, en vijfentachtig, en achtentachtig... Maar in mijn ogen bleef ze dezelfde oma; haar leeftijd speelde geen enkele rol.

Minstens eens per jaar, meestal in een broeierige zomernacht, droomde ik dat het noodlot toesloeg: ze stierf.

Ik kende haar telefoonnummer van buiten - ze had een heerlijk nummer om in te toetsen, veel heerlijker dan het enige andere nummer dat ik uit het hoofd ken: dat van m'n ouders - en ze was bovendien een vroeg vogeltje, waardoor ik haar na zo'n koortsdroom meestal meteen te pakken kreeg.

Gelukkig maar. Na die droom was ik altijd totaal in paniek. Ik ging uit van het allerergste als ze de telefoon niet meteen opnam. Dan moest ik mezelf voorhouden dat ze heus wel op de alarmknop, die ze aan een koord om haar nek had hangen, zou drukken bij in- of extern onraad, en dat ik dus allang op de hoogte was geweest als er inderdaad iets scheelde.

Zodra ze opnam, zei ik dat ik weer had gedroomd dat ze dood was. Och lieveke toch, zei ze dan steevast, lieveke toch, ik ben toch niet dood? Zonder iets tegen jou te zeggen zeker? Lieveke toch... Je weet: dromen zijn bedrog, en -

- pies je in je bed, dan zie je ‘t morgen nog, reciteerden we tezamen.

In haar hoogtijdagen speelde mijn oma toneel, en dat merkte je. Zelfs dat gekke rijmpje kon ze voordragen als stond ze nog op de planken.

Afgelopen vrijdag – ze was in januari 89 geworden – was het zover: ze stierf, en het was geen droom.

Na de crematie, gisteren wanneer u dit leest, krijg ik een dieproze documentenmap mee. Mijn naam staat erop, in haar krullerig handschrift. Ik ken die map, wist dat ik 'm zou krijgen, maar pas nu lees ik de inhoud met aandacht, want alleen.

Een telegram uit 1967 van Willy De Clercq, de toenmalige vicepremier en minister van Financiën. Daar was mijn oma zo fier op. Hij doet mijn oma ‘de zeer hartelijke gelukwensen' met haar zilveren toneeljubileum, en hij is niet de enige: de map puilt uit van de telegrammen en kaartjes en netjes uitgeknipte krantenartikelen, sommige zelfs met foto. Haar zwart-witte gezicht, 44 jaar oud, is dikker dan het mijne nu, maar mooier.

Als laatste sla ik een wenskaart open. Hij is afkomstig van een dame, die tot haar grote spijt niet kon 'komen applaudisseren' bij mijn oma's jubileumvoorstelling op 28 oktober 1967. (Daarin speelde zij uiteraard de hoofdrol. Het betrof Eduardo de Filippo’s “Kinderen zijn kinderen”, en zij was Philumena Marturano, en op het glanzende vouwblad staat dat zij ‘onmiddellijk na het derde bedrijf’ zal worden gehuldigd.) Desondanks wil de dame kwijt hoeveel bewondering ze koesterde voor mijn oma’s ‘toewijding zonder grenzen aan het Vilvoords toneel’.

Ik lees de wenskaart tot op het eind. Bij de laatste zin stok ik. Ik lees de zin opnieuw. En opnieuw. En dan hoor ik de stem van mijn oma. Ze heeft het tegen mij. ‘Doe zo voort,’ zegt ze, ‘en zie niet omme.’

3 opmerkingen:

  1. Mooi tribuut aan je oma!!

    Jullie hadden een nauwe band, zoveel is duidelijk.

    Ergens zal je oma nu wel goedkeurend zitten te knikken als ze je bezig ziet, dus daarom zeker 'Doe zo voort en zie niet omme'!

    'k Wens je veel sterkte toe in deze moeilijke periode!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Volg inderdaad maar die raad van je lieve oma en je zal er veel mensen mee beroeren en kippevel bezorgen!

    BeantwoordenVerwijderen
  3. In alle opzichten: prachtig! Een volgende schakel in het onzichtbare dat je voor eeuwig met haar verbindt.

    BeantwoordenVerwijderen