
Sarah gaat een maand weg en ze bakte mij een cake. Ik weet niet zo goed wat het verband tussen die twee zinsdelen is, vandaar dat flauwe ‘en’. Mijn vermoeden: de oppas van mijn dochter bakte die cake omdát ze weggaat. “Voordat ik vertrek,” zei ze na haar laatste oppasbeurt, “kom ik nog even een zelfgemaakte cake brengen.”
Mijn oppas is zo out-of-this-world liéf. Dat ze weggaat, bedroeft mij zeer. Een hele maand verdwijnt ze uit het leven van mijn kindje. Een maand! Eén zesde van Liselotte’s leven!